De vroegste sporen van menselijke bewoning op Curacao zijn te vinden te Rooi Rincón. Het betreft een abri, een schuilplaats in de rotsen van zogenaamde meso-indianen, met een afvalhoop van schelpen.
Het gaat om artefacten: enkele krabbers en vormloze steensplinters die voor verschillende doelen gebruikt kunnen zijn. De dateringen liggen tussen 3480 en 2325 v.Chr. Vergelijkbare resten zijn gevonden bij Kintján en bij Tafelberg.
Resten van aardewerk uit de neo-indiaanse periode zijn gevonden bij Knip en San Juan. De dateringen liggen tussen 450 en 1405 na Christus. Het materiaal behoort tot de Dabajuroid-cultuur. Ook zijn er rotstekeningen.
Tegen het einde van de 15de eeuw woonden op Curacao Arowakken. Tegenwoordig deelt men deze voormalige Indiaanse bewoners in bij de Taíno. De Taíno, leefden in kleine nederzettingen met tot ongeveer 40 inwoners. De dorpjes lagen vaak in de buurt van de zuid- en westkust, bij een bron van drinkwater. De latere Taíno leefden van kleinschalige verbouw van onder meer cassave, van visserij en het verzamelen van schelpdieren, en van jacht op klein wild. Daarnaast dreven zij handel met Indianen van andere eilanden en van het vasteland. Woonplaatsen zijn gevonden bij onder andere Knip en Santa Barbara.
Wetenschappelijke aandacht voor de eerste bewoners van de Nederlandse Antillen was er al vroeg. Zo voerde de amateur A.J. van Koolwijk in de 19e eeuw veldverkenningen uit. Ook inventariseerde hij de rotstekeningen op het eiland. Sindsdien hebben velen zich bezig gehouden met de vroegste bewoners van Curacao.